Gezonder in gezellige buurt

Getty Images

UTRECHT - Hoe gezelliger Nederlanders hun buurt beschouwen, hoe gezonder zij zichzelf bestempelen. Dat blijkt uit het onderzoek van sociologe Sigrid Mohnen van de Universiteit Utrecht.

Mohnen toonde het verband aan tussen zogenoemd sociaal buurtkapitaal en de subjectieve gezondheid van de Nederlander. Daarnaast ervaren stedelingen minder gezelligheid in hun buurt dan dorpelingen en rapporteren zij vaker ongezond te zijn. De bevindingen verschijnen binnenkort in het wetenschappelijke tijdschrift Social Science & Medicine.
 
De Utrechtse sociologe gebruikte gegevens van het ministerie van VROM van meer dan 60.000 Nederlanders. Met deze ruime steekproef bleek bovendien meer dan 80% van de Nederlandse buurten gemoeid, waardoor onder andere ook verschillen in woonbeleving tussen stad en dorp nauwkeurig onderzocht konden worden.
 
De gezondheidsbeleving van mensen hangt van allerlei factoren af. Uit de analyse van Mohnen blijkt dat naast factoren als geslacht en opleidingsniveau, de buurt waarin mensen wonen van invloed is op de gezondheidsbeleving. Er is een positief verband tussen sociaal buurtkapitaal en ervaren gezondheid. Mohnen: “Als mensen in een buurt wonen waar buurtbewoners elkaar goed kennen, waar een saamhorigheidsgevoel heerst en waar de sfeer als gezellig wordt omschreven, is hun gezondheid beter.” Andere buurtfactoren dan dit sociaal buurtkapitaal, zoals de welvaart van een buurt, blijken geen of een veel kleinere rol te spelen in de ervaren gezondheid van mensen.
 
Mogelijke verklaringen
Hoe een gezellige buurt de gezondheid van mensen kan bevorderen, is tot nog toe niet duidelijk. Een van de mogelijke verklaringen, is de sociale controle. “Denk aan rokende hangjongeren. In een buurt waar de saamhorigheid groot is, zullen ouders elkaar inlichten over dergelijk gedrag van hun kinderen”, aldus Mohnen. Daarnaast is het mogelijk dat bewoners in gezellige buurten gezonder zijn omdat ze zich in hun buurt op hun gemak voelen. “Daardoor zijn stressbronnen, zoals werk, juist daar beter te verwerken.”
 
Auteur 
Bron 
  • Universiteit Utrecht