Complexe materie
"Kun je even m’n vetpercentage meten?" Het is een veelgehoorde vraag bij fitnesscentra en diëtisten. Want die meting zou dan uitwijzen of je werkelijk te dik bent. Is het nuttig? En wat is een betrouwbare methode?
De basis voor alle vormen van vetmeting werd gelegd in de jaren 50. Wetenschappers werkten toen een berekeningsmethode uit via onderwaterwegingen. Vet drijft omdat het lichter is dan water. Bot en spieren zinken omdat ze iets zwaarder zijn dan water. Mensen met veel vet drijven dus beter. Het drijfvermogen zegt dus iets over de verhouding tussen de vetmassa en de rest van de weefsels. Dat drijfvermogen kan gemeten en vervolgens omgerekend worden tot een vetpercentage.
De onderzoekers leverden prima werk, maar er is een ‘maar’. Ze werkten hun formules uit met de gegevens van maar vijf, dode lichamen. Vervolgens controleerden ze niet of hun formules ook kloppen voor bijvoorbeeld mensen van een ander ras, vrouwen, kinderen of ouderen.
Alleen scan betrouwbaar
De onderwatermethode is niet alleen bewerkelijk, ze houdt ook geen rekening met de aanwezigheid van gassen in de longen en darmen, die het drijfvermogen vergroten. Bovendien zijn er tussen mensen verschillen in botdichtheid en vetconcentratie, waardoor het resultaat van een vetmeting nog onbetrouwbaarder wordt. Ook de temperatuur van het water beïnvloedt het resultaat. Warm water is lichter en heeft minder drijfvermogen. Het lijken details, maar opgeteld zorgen ze voor onbetrouwbare resultaten.
Toch beschouwen veel mensen onderwaterweging nog steeds als de meest betrouwbare methode om het vetpercentage te bepalen. Maar in het fitnesscentrum of bij de diëtist word je toch niet onder water gedompeld? Nee, maar de betrouwbaarheid van bijna alle andere methodes is bepaald via een vergelijking met de onderwatermeting. Dat maakt de kans op fouten extra groot.
Er ís wel een betrouwbare methode: vetmassa kan accuraat berekend worden met verschillende scantechnieken. Die zou je kunnen gebruiken om meer zekerheid te krijgen over de andere berekeningsmethodes. Maar scannen is duur en de controle van vetmetingen kost veel tijd.
Speciale weegschaal
Naast onderwatermetingen zijn er ook de bio-impedantiemeters, die zitten vaak ingebouwd in weegschalen. Deze apparaten meten de elektrische weerstand van het lichaam. Water geleidt elektriciteit beter dan vet. Spieren, botten en organen bevatten meer water dan vet. Weinig vet en veel spieren geeft dus een andere uitslag dan veel vet en weinig spieren.
Dat lijkt eenvoudig, maar schijn bedriegt. Sommige apparaten moet je met beide handen vasthouden en daardoor meten ze vooral de verhoudingen in het bovenlichaam. De bio-impedantiemeters die eruitzien als een weegschaal of die zijn ingebouwd in een weegschaal hebben metalen plaatjes om de voeten op te plaatsen. Zij geven alleen de resultaten voor de onderste helft van het lichaam.
Hoogleraar voedingsleer Peter Clarys vergeleek de resultaten van verschillende bio-impedantiemeters. Hij ontdekte dat de onderlinge afwijkingen konden oplopen tot wel 35 procent. De meest nauwkeurige resultaten verkreeg hij met de impedantiemeting van het hele lichaam, met elektroden op hand, pols, voet en enkel. Maar daar is ingewikkelde apparatuur en speciaal opgeleid personeel voor nodig. En ook deze meting is onbetrouwbaar, omdat de basis ervan (de onderwaterweging) nu eenmaal wankel blijft.
Huidplooidikte
Na bio-impedantie is de huidplooidiktemeting het populairst. Je plooit de huid, meet de dikte ervan met een soort tang (caliper) en laat op het resultaat een formule los. Maar ook deze methode heeft zwakheden. De vetreserves zijn niet egaal over het lichaam verspreid. Je kunt niet op alle plaatsen meten, en dus meet je op bepaalde plekken. Maar je hebt geen zekerheid dat die ook de beste weergave bieden van de totale vetreserves.
Daarbij komt dat kleine verschillen in meten een heel ander eindresultaat kunnen opleveren. Knijp je harder, dan meet je dunnere huidplooien. De huid is niet overal even dik. De hoeveelheid vet in het vetweefsel kan verschillen. En er is geen eenduidig verband tussen onderhuids vet en de hoeveelheid vet in de buikholte. Ondanks alle tekorten wordt deze methode veel gebruikt omdat je er, na een opleiding, alleen een caliper, een formule, een pen en papier voor nodig hebt. Maar er zijn inmiddels al meer dan honderd verschillende formules voor de omrekening van de metingen. Dat geeft aan hoe groot de onzekerheid is.
DXA
Ondertussen groeit de hoop dat de Dubbel-energie X-stralen-absorptie (DXA), betrouwbaardere cijfers zal opleveren. Dat meetapparaat werkt zoals een botscan voor de bepaling van de botdichtheid. Op botvrije plaatsen kun je met het apparaat het vet en andere weefsels van elkaar onderscheiden. Waar de straling op het bot valt, maakt het alleen een onderscheid tussen bot en de overige weefsels. Deze methode kan op termijn de onderwatermetingen vervangen, maar zo ver is het nog niet.
Hoe dan wel?
Hoe bepaal je dan of je te dik bent? Het kijken naar je dijen en buik en het controleren van je kledingmaat zegt meestal al genoeg. Het weten van een getal kan stimulerend werken voor wie gewicht wil verliezen, maar dat werkt eigenlijk alleen bij een betrouwbaar getal.
Wil je toch graag meten, gebruik dan in ieder geval altijd hetzelfde apparaat. Vergelijk de resultaten niet met die van andere toestellen of methodes en bereken ook geen gemiddelde daarvan. Besef dat de omstandigheden het resultaat sterk kunnen beïnvloeden. Heb je weinig gedronken, dan levert een meting vaak een hoger vetpercentage op dan bij een optimale vochtstatus. Meet daarom steeds in dezelfde situatie, bijvoorbeeld als je net uit bed bent en wel al geplast hebt.
Liesbeth van Rossum is internist en endocrinoloog en Mariette Boon is internist in opleiding en onderzoeker naar bruin vet. Samen schreven zij de bestseller 'Vet belangrijk'. Dit duo weet alles over lichaamsvet en hoe je dat kunt beïnvloeden. Wil je afvallen? Luister dan naar onderstaande podcast voordat je start met een dieet, want dan kun je veelgemaakte fouten voorkomen.
- Plus Magazine