Wereldwijd stierven er evenveel mensen aan de Mexicaanse grieppandemie als in een normaal griepseizoen. Maar driekwart van de doden viel in de leeftijdsgroep onder de 65 jaar. Normaal is dat zo’n 20 procent.
De pandemie kostte dus veel meer levensjaren. Dat blijkt uit een publicatie van onderzoekers van Universiteiten uit de VS en Engeland en het NIVEL in het wetenschappelijke tijdschrift PLOS Medicine. Het onderzoek is uitgevoerd voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Zuid Amerika
Er waren ook grote regionale verschillen. Met drie keer zoveel doden hield de Mexicaanse griep in Noord- en Zuid-Amerika veel steviger huis dan in Europa. In Mexico en Argentinië vielen zelfs bijna twintig keer zoveel doden. Maar vergeleken met de Spaanse griep van 1918 die 1 tot 2 procent van de wereldbevolking wegvaagde (20 tot 50 miljoen mensen) viel de Mexicaanse grieppandemie van 2009 mee. In dodental was de pandemie eerder vergelijkbaar met een normale seizoensepidemie. Wereldwijd stierven tussen 123.000 en 203.000 mensen aan de Mexicaanse griep (A H1N1).
Jonge slachtoffers
Het grootste verschil met een normaal griepseizoen is dat 62 tot 85 procent van de slachtoffers van de Mexiaanse Griep jonger dan 65 jaar was. "Er stierven dus relatief veel jonge mensen aan de Mexicaanse griep, waardoor de last in verloren levensjaren veel groter is dan van een normale epidemie", legt NIVEL-onderzoeker John Paget uit. "Dat betekent dat hierdoor ook heel veel productieve arbeidsjaren verloren zijn gegaan. De impact was dus veel groter dan van een seizoensgriep."
- Nivel