Het geleidingsstelsel van het hart functioneert als een door het lichaam zelf aangelegde pacemaker en zorgt dat het hart blijft kloppen.
Het hart is een zich samentrekkende spier die voortdurend bloed naar de rest van het lichaam pompt. Wat we gewoonlijk een hartslag noemen, is eigenlijk een serie ritmische samentrekkingen van de vier holten van het hart. Elke hartslag wordt opgewekt door elektrische signalen, die volgens een bepaald zenuwtraject door het hart gaan. Deze signalen kunnen worden opgespoord en geregistreerd door een elektrocardiogram (ECG).
Het elektrische signaal begint in de sinoatriale knoop, afgekort SA-knoop, die zich in de rechterboezem bevindt. Het signaal vertakt zich via de rechter- en de linkerboezem, die zich samentrekken en het bloed in de lager in het hart gelegen kamers (ventrikels) pompen.
Het elektrische signaal gaat de ventrikels in via de atrioventriculaire knoop, of AV-knoop, en loopt daarna naar het weefsel dat de ventrikels van elkaar scheidt, de bundel van His. Het signaal gaat verder langs de bundel naar beneden en vertakt zich in de linker- en rechterbundel, die zich in de ventrikels bevinden. Wanneer het signaal de bundelvertakkingen bereikt, trekken de ventrikels zich samen, waardoor bloed naar de longen en de rest van het lichaam wordt gepompt; nu is de hartslagcyclus voltooid.
Het geleidingsstelsel functioneert als een door het lichaam zelf aangelegde pacemaker en zorgt dat het hart blijft kloppen, met een normale snelheid van 60 tot 100 slagen per minuut. Wanneer de activiteit van dit stelsel door hartbeschadiging of een andere medische aandoening wordt onderbroken, kan dit een abnormaal hartslagritme veroorzaken, te snel, te langzaam of onregelmatig. Wanneer dit gebeurt, kan de bloedtoevoer naar de hersenen en andere delen van het lichaam in gevaar komen.