Mensen met een paniekstoornis hebben het meeste baat bij een combinatie van cognitieve gedragstherapie (praten) en het slikken van een middel tegen depressie (pillen). Dat blijkt uit een onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Groningen.
Naar schatting 3,8 procent van de bevolking krijgt te maken met een paniekstoornis. Veel mensen met een paniekstoornis vermijden de plaatsen of situaties waarin een volgende paniekaanval zou kunnen optreden, wat ook wel pleinvrees wordt genoemd.
Psychologe Franske van Apeldoorn vergeleek voor haar promotieonderzoek drie behandelingen: een medicijn dat ook werkt tegen depressie (een zogenaamde SSRI), cognitieve gedragstherapie en een combinatie van beide.
Snellere verbetering
Zowel het slikken van een SSRI, cognitieve gedragstherapie, als de combinatie van beide waren effectief bij de behandeling van paniekstoornis.
Als belangrijkste voordeel vond Van Apeldoorn dat mensen met matige of ernstige pleinvrees sneller verbeterden als ze de combinatiebehandeling kregen. "Bij deze mensen nam het aantal paniekaanvallen sneller af als ze de combinatiebehandeling kregen in vergelijking met alleen pillen of praten."
Afbouwen
Als mensen met een paniekstoornis eenmaal klachtenvrij zijn, blijkt dat zijzelf en hun dokter soms huiverig zijn om te stoppen met de SSRI uit angst dat de klachten weer terugkeren. Toch blijkt dit goed te kunnen.
"Een jaar na afronding van de gedragstherapie en afbouwen van de SSRI waren de positieve effecten nog steeds aanwezig. Deze behandeling blijkt dus een blijvend effect te hebben", concludeert de promovenda.
Van Apeldoorn promoveert op 4 november aan de Rijksuniversiteit Groningen.
- Universitair Medisch Centrum Groningen