Alles over UV-straling, zonnebrillen en oogziekten
Een zonnebril is geen luxe als we onze ogen willen beschermen tegen de zon. Maar het bewijs dat UV-licht tot oogziekten kan leiden, is er eigenlijk niet. Hoe zit dat?
In de felle zon kijken voelt niet prettig. De weefsels in de ogen zijn veel gevoeliger voor zonlicht dan de huid. Maar waar onze huid zichzelf niet kan beschermen, kunnen onze ogen dat wel. De pupillen worden kleiner bij veel zon en beperken het licht dat kan doordringen tot in de oogbol; we turen door onze wimpers en wanneer we helemaal verblind worden, sluiten we onze ogen gewoon. Dat gaat helemaal vanzelf, een aangeboren automatisme. Onder normale lichtomstandigheden heb je daarom niet per se een zonnebril nodig.
De situatie verandert echter wanneer je achter het stuur van de auto zit of door de bergen wandelt. De ogen sluiten is dan geen optie meer. Op zo’n moment is een zonnebril geen overbodige luxe, maar een belangrijk hulpmiddel om goed te blijven zien of om te beschermen tegen zonnebrand.
Want net als de huid kunnen ook de ogen verbranden. Wie een half uur tot een paar uur in de felle zon is geweest, krijgt last van brandende ogen. Dat kan leiden tot fotokeratitis, in de volksmond lasoog of sneeuwblindheid genoemd. Het buitenste cellaagje van het oog, het hoornvlies, is dan verbrand. Het oogwit ziet vaak wat rood en het voelt alsof er zand in het oog zit. Soms is dit gevoel zo hevig dat je de ogen nauwelijks kan opendoen of licht kan verdragen. Gelukkig gaat dit over. De dokter schrijft je wat oogzalf voor en na een nachtje slaap is het ergste leed weer geleden.
De onzichtbare boosdoener
De boosdoener is het UV-licht, de ultraviolette straling. Dit UV-licht is onzichtbaar, je kunt niet zien hoeveel UV er in de lucht is. Maar wanneer de zon zichtbaar is, is er vaak ook veel ultraviolette straling. Warmte maakt niet veel uit; op een koele zonnige dag in de zomer kan er net zoveel straling zijn als bij tropische temperaturen. De stand van de zon maakt wél uit. In de zomer staat de zon hoog aan de hemel (het dichtst bij de aarde) en neemt de hoeveelheid UV-straling toe. Om half twee ’s middags is de straling het sterkst. Ook al heb je je ogen dicht, je kunt het beste toch een zonnebril dragen. Al is het alleen maar om de oogleden te beschermen, die meestal niet ingesmeerd worden.
Het KNMI doet voortdurend metingen naar de zonkracht, de hoeveelheid UV-stralen die de aarde bereiken. Op teletekst (708) of op knmi.nl kun je zien of er risico is op verbranding.
Wat UV-licht zo anders maakt dan het zichtbare licht? Licht zou je kunnen zien als een trilling. Zichtbaar licht geeft heel langzame trillingen, onzichtbaar licht trilt zo snel dat wij het niet kunnen zien. Het nadeel van deze snelle trillingen is dat ze dieper kunnen doordringen in de weefsels, waar ze schade kunnen toebrengen. Dit zorgt ervoor dat je huid verbrandt en dat er huidkanker kan ontstaan.
UV-licht komt in drie varianten voor: UV-A, UV-B en UV-C. Dat onderscheid zit hem in de golflengte van de trillingen, van lang naar kort. Over UV-C hoeven we ons gelukkig geen zorgen te maken, dat wordt tegengehouden door de ozonlaag. Maar UV-A en UV-B zorgen voor de eerdergenoemde sneeuwblindheid en kunnen vermoedelijk op langere termijn ook andere problemen aan de ogen opleveren. Vermoedelijk, omdat het maar moeilijk te bewijzen valt. Een oogziekte zoals maculadegeneratie (beschadiging van de gele vlek) ontstaat namelijk geleidelijk aan en onderzoekers weten nooit precies hoeveel licht iemand in zijn leven voor zijn kiezen heeft gehad.
Baat het niet…
Toch zijn er aanwijzingen dat aanhoudend te veel licht zou kunnen leiden tot staar (vertroebeling van de ooglens). Mensen in de tropen krijgen namelijk een tiental jaar eerder staar dan mensen in een gematigd klimaat. Maar de kans dat je op een moment staar krijgt, is sowieso groot: een derde van de 85-plussers heeft last van deze oogziekte.
Ook een pterygium lijkt samen te hangen met UV-straling, omdat het vaker voorkomt bij mensen die in een zonnig klimaat wonen. Bij deze oogziekte groeit het bindvlies, dat normaal gesproken op het oogwit zit, in een driehoekige vorm over het hoornvlies heen. Dit kan irriteren en in het ergste geval groeit de punt van de driehoek over de pupil heen, waardoor het zicht belemmerd wordt. Of je deze ziektes echt kunt voorkomen door een zonnebril te dragen, is dus maar de vraag. Aan de andere kant: baat het niet, dan schaadt het niet. En wellicht verklein je het risico een beetje.
Het is een ander verhaal als je al een oogziekte hebt en daardoor licht nog maar moeilijk kunt verdragen. Dit wordt fotofobie genoemd, hoewel het strikt genomen geen fobie is. Je bent niet bang voor licht, maar het kan pijn doen als er te veel licht in de ogen valt. Dit is geen ziekte op zich, maar een symptoom dat kan voorkomen bij oogaandoeningen als iridocyclitis (ontsteking van de iris), acuut glaucoom (te hoge druk in de oogbol) en uveïtis (ontsteking van het vaatvlies), en ook bij hersenvliesontsteking, albinisme en migraine. Voor deze mensen zijn er zonnebrillen die maar een klein percentage licht doorlaten en ook het licht van de zijkant tegenhouden.
Het oudere oog
Is het ook op latere leeftijd belangrijk om je ogen te beschermen? Valt er dan nog wat te winnen? Jazeker, bescherming blijft ook voor 50-plussers belangrijk. Misschien mankeer je al iets aan je ogen; een kleine extra beschadiging kan die toestand dan snel doen verslechteren.
De invloed van UV-licht op het oudere oog is bovendien anders dan op een jong oog. Normaal gesproken filteren het hoornvlies en de ooglens een groot deel van de UV-straling uit het licht. Bij jonge mensen bereikt daardoor slechts 1 procent het netvlies. Hoe ouder, hoe onregelmatiger de lens van structuur wordt, waar-door er verstrooiing van licht en UV-straling optreedt. Hierdoor kaatst het licht alle kanten op en veroudert het netvlies extra snel. Daar staat echter tegenover dat de lens meer geel kleurt en dus juist weer minder licht doorlaat.
Met dank aan Tjeerd de Faber, oogarts in Het Oogziekenhuis Rotterdam.
- Plus Magazine