Over bacteriën, je schildklier en vetcellen
Overgewicht is meer dan eigen schuld, dikke bult. Er blijken wel degelijk geldige redenen voor te zijn, waar je soms niks (meer) aan kunt doen. Het aantal vetcellen bijvoorbeeld. Acht redenen voor overgewicht.
Overgewicht heeft niet altijd te maken met een gebrek aan wilskracht. Er bestaan ook andere factoren die ons eet- en beweeggedrag beïnvloeden.
1. Hoeveelheid vetcellen
De kans op overgewicht wordt bijvoorbeeld bepaald door de hoeveelheid vetcellen in het lichaam. En die worden op jonge leeftijd aangemaakt. Uit onderzoek blijkt dat je onder invloed van je eetgedrag vetcellen blijft produceren tot ongeveer je twintigste. Wie als kind veel en ongezond eet (vette snacks, frisdranken, geraffineerde suikers), zit de rest van zijn leven met te veel vetcellen opgescheept en komt dus makkelijker aan.[ITEMADVERTORIAL]
Wanneer vetcellen afsterven, worden ze vervangen door nieuwe; het aantal blijft dus min of meer constant. Als je veel eet, zwellen de vetcellen op. Ga je diëten, dan krimpen ze weer. Diëten is moeilijker als je veel vetcellen hebt. En er is geen dieet dat hun aantal vermindert. Zelfs een maagverkleining heeft geen effect op de hoeveelheid vetcellen.
2. Het zit 'm in de hersenen
Als je honger hebt, maken de darmen ghreline aan. Dit hormoon activeert het genotcentrum in de hersenen. Door te eten raak je niet alleen verzadigd, maar ontstaan er ook plezierige gevoelens. Daarom is zo’n hongerprikkel moeilijk te negeren. Ditzelfde genotcentrum verklaart overigens ook de impact van verslavende producten.
Sommige mensen maken meer ghreline aan dan anderen, bijvoorbeeld mensen die te weinig slapen. Die kunnen hun eetgedrag dus moeilijker onder controle houden. De hersenen van mensen die veel moeite hebben met minder eten vertonen vaak opvallende overeenkomsten met de hersenen van mensen met een andere verslaving. PET-scans laten zien dat de hersenen van deze mensen minder dopaminereceptoren hebben. Dopamine is een boodschapperstof die betrokken is bij beweging, plezier en motivatie. Hoe minder dopaminereceptoren, hoe groter het risico op zwaarlijvigheid, stellen wetenschappers.
3. Schildklier zonder haast
En dan zijn er nog de schildklierhormonen. Een te traag werkende schildklier is een goed onderbouwd excuus voor overgewicht. Als de schildklier te langzaam werkt, maakt hij te weinig schildklierhormoon aan, waardoor calorieën minder snel verbranden, en dat leidt onder meer tot gewichtstoename.
Wetenschappers stelden vast dat de schildklieractiviteit ook binnen de normale grenzen kan variëren en op die manier verantwoordelijk kan zijn voor schommelingen in het lichaamsgewicht. En ieder mens zou weer verschillend reageren op die minimale variaties.
4. Korte nachten, lange dagen
Weinig slaap is een indirecte dikmaker, want korte nachten zorgen voor langere dagen en dus meer tijd om te eten. Als we moe zijn hebben we ook meer zin in vet en zoet en minder in bewegen, dus eten we meer en verbranden we minder calorieën.
5. Stress maakt dik
Er is een verband tussen chronische stress en overgewicht. Wetenschappelijk is aangetoond dat we geneigd zijn om meer en ongezonder te eten als we onder druk staan. In tijden van stress maakt ons lichaam neuropeptide Y aan, een molecuul die een reactie aangaat met receptoren op de vetcellen. De neuropeptide beïnvloedt vermoedelijk de opnamecapaciteit van vetcellen. Wanneer men bij muizen de Y-receptoren op de vetcellen blokkeert, vallen ze namelijk zienderogen af.
6. Laag opgeleid, hoog gewicht
Groot internationaal onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van kinderen in Europa en de VS toont aan dat jongeren met overgewicht vooral te vinden zijn in de lagere onderwijssoorten. Mensen met een lage opleiding sporten minder dan wie hoog is opgeleid. Een lage scholing resulteert ook nog eens vaker in een lage sociaaleconomische status en een lager inkomen. Dat mensen met een lager inkomen vaker ongezond leven, is bekend. Die ongezonde levensstijl is een belangrijke risicofactor voor overgewicht.
7. Energieke bacteriën
De darmen worden bevolkt door bacteriën (de darmflora) die een belangrijke rol spelen bij de spijsvertering. Uit onderzoek blijkt dat er verschillende types darmflora bestaan, net zoals er verschillende bloedgroepen zijn. Momenteel heeft men drie duidelijke darmfloratypes kunnen onderscheiden, afhankelijk van de bacteriesoort die overheerst. En er werd een verband gevonden tussen de Body Mass Index (BMI) en de bacteriën in de darm. Sommige stammen bacteriën blijken efficiënter energie aan voedsel te onttrekken dan andere. Met zo'n stam heb je dus de pech dat er geen calorie verloren gaat.
8. Op de kleintjes letten
Ons zakelijk instinct is sterker dan ons gezondheidsinstinct, zo blijkt. Als we dubbel zoveel kunnen krijgen zonder er het dubbele voor te betalen, maken we daar gebruik van. Dat geeft ons het gevoel dat we goede zaken hebben gedaan. We kopen dus liever een grote zak chips dan twee kleintjes, omdat een grote verpakking in verhouding goedkoper is. Uit onderzoek is echter gebleken dat mensen meer eten als ze grotere porties voorgeschoteld krijgen, of ze dat nu willen of niet. Koop dus liever kleine verpakkingen van dikmakers als chips en koek. En serveer kleinere porties op kleinere borden.
- Plus Magazine