Het belang van je schouders voor bewegende armen
Handig, armen die kunnen bewegen. Dat is dankzij het schoudergewricht. Hoe werkt dat gewricht precies?
De schouder bestaat uit botten, bindweefsels, pezen en spieren, die de arm met de romp verbinden. Het schoudergewricht bevat drie botten, het sleutelbeen (clavicula), het schouderblad (scapula) en de bovenarm (humerus). De schouder heeft twee gewrichten die met elkaar samenwerken, zodat de armen kunnen bewegen.
Het acromioclaviculaire gewricht (AC) is een schuifgewricht tussen het sleutelbeen en de schoudertop (acromion). Het acromion is het uitsteeksel aan het schouderblad dat de schoudertop vormt. Dankzij het AC-gewricht kun je je arm boven je hoofd heffen.
Het schoudergewricht (medische benaming: glenohumeraal gewricht) is een kogel-en-holtegewricht. De 'kogel' is het bovenste, afgeronde deel van de bovenarm en de 'holte' is het komvormige deel van het schouderblad, de glenoïde, waar de kogel in past. Dankzij dit gewricht kan de arm draaibewegingen maken en van en naar het lichaam bewegen.
Het labrum (lip) is de lipvormige kraakbenige rand die de bovenarmkop en de schouderholte (glenoïde) beschermt. Dit kraakbeen stabiliseert het gewricht. De rotatorenmanchet is een groep van vier spieren die de bovenarm in het schouderblad trekken. De spieren van de rotatorenmanchet stabiliseren het schoudergewricht en helpen bij de draaibewegingen van de arm.
In de schouder bevinden zich ook twee zakvormige ruimten, de slijmbeurzen (medische benaming: bursa). De bursa scheiden een smerende vloeistof af, die ervoor zorgt dat de bewegende delen van het gewricht nagenoeg zonder wrijving kunnen bewegen. Al deze structuren vormen samen een van de meest flexibele gewrichten van het lichaam.