Depressieve jongeren zoeken te laat hulp

Getty Images

Jongeren zoeken te laat hulp bij depressieve klachten. Ze hebben onterecht geen hoop dat een behandeling kan helpen. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Yvonne Stikkelbroek, psychotherapeut aan de Universiteit Utrecht.

Haar promotieonderzoek is het eerste onderzoek naar de behandeling van depressies bij jongeren tussen 12 en 18 jaar oud. Stikkelbroek onderzocht onder meer welke jongeren meer kans hebben op het ontwikkelen van een depressie.

Overlijden ouder

Het overlijden van een van de ouders gedurende de jeugd bleek niet tot een groter aantal psychiatrische diagnoses tijdens de volwassenheid te leiden. Tegelijkertijd bleek het overlijden van een ouder wel van grote invloed op het ontwikkelen van angstige en depressieve gevoelens bij jongeren die vóór het overlijden al deze gevoelens vertoonden. "Dat is een risicofactor. Een andere is ruzie tussen de jongere en de ouders of vrienden", geeft Stikkelbroek aan.

Signalen

Een jongere zelf zal niet snel denken dat hij of zij wel eens een depressie kan hebben. De omgeving is daar vaak evenmin bedacht op. Welke signalen zouden een alarmbel kunnen laten afgaan? Stikkelbroek: "Let bijvoorbeeld op toenemende vermoeidheid, concentratieproblemen, hopeloosheid, somberte."

Stikkelbroek zou de jongeren in dat geval adviseren om hulp te zoeken. "Je kunt natuurlijk naar de mentor op school gaan, of naar de huisarts. Maar online is er ook veel hulp te vinden. Denk aan sites als Grip op je Dip en Praten Online."

Doepressie

De promovenda deed onderzoek naar de effectiviteit van de De Doepressie-cursus en vergeleek deze met alle andere behandelingen voor depressies. Stikkelbroek: "De Doepressie-cursus is een effectieve behandeling. Bij een matige of ernstige depressie, waardoor jongeren echt niet meer kunnen functioneren, zou ik jonge mensen verzoeken aan te kloppen bij de GGZ. Daar kunnen met enige sessies de symptomen van depressie aanzienlijk worden verminderd."

Stikkelbroek promoveert 22 april 2016 op haar onderzoek.

Bron 
  • Universiteit Utrecht